Foto’s zijn bevroren beelden van het geheugen die je koestert – of net niet
Foto’s hebben iets intiem, uiterst persoonlijk. Sinds een jaar of tien maak ik een selectie van een twaalftal foto’s per kalenderjaar. Die geven dan een overzicht van wat er in dat jaar in of rondom mij gebeurde. Omdat ze meer dan een verslag van een enkele gebeurtenis zijn, maar meestal ook een gevoel vertellen dat minder leesbaar is, voel ik telkens een zekere schroom om ze publiek te maken. Ik weet met zekerheid dat de meeste mensen die emoties niet zien of hooguit gedeeltelijk begrijpen. Toch doe ik er soms meer dan een jaar over om mijn kroniek van dat jaar op Facebook te delen.
Het zijn bevroren beelden van het geheugen die je meestal koestert. Daarom ga ik niet akkoord met Jeroen Olyslaegers die (in zijn boek WIL) zegt dat foto’s zwartgalligheid aanwakkeren, of met Patrick Conrad die (in DSL van 21 november 2020) beweert dat hij geen groepsfoto meer kan zien omdat hij de enige is die nog in leven is. Natuurlijk hebben ze gelijk, maar natuurlijk hebben ze ook ongelijk.
Ik hou vooral van groepsfoto’s. Ze lijken je te dwingen om de details van een momentopname af te tasten: gezichten, gelaatsuitdrukkingen, kleding, houding, interactie, enzovoort. Als tiener kon ik me minutenlang vergapen aan dit soort foto’s. Onderzoekend, herkennend. De gezichten blijven in je geheugen gegrift, maar de namen vervagen langzaam en worden uiteindelijk uitgewist. Elke blik, iedere houding herken ik nog steeds, maar niet langer wie ze aannam. Elke schoen of kledingstuk komt me bekend voor, maar niet wie ze aanhad.

Van het taalkamp Frans dat ik in 1974 volgde, herinner ik me dat iemand van de leiding Eric Rossignol was. Naar hem schreef ik na afloop van de taalstage zelfs nog een brief. Hij is een van de twee mannen rechtsachter. Welke van de twee weet ik echter niet met zekerheid. Ik ben de tweede jongen linksonder met de weelderige haardos en de gekruiste armen. Naast me zit de kleine en venijnige William, de enige van wie ik de naam wel onthield. Verder herken ik de jongens waarmee het klikte, wie de dwarsliggers waren (weigerden om Frans te spreken) en wie me minder lag. Bij het herbekijken van de foto merk ik op dat bij de wachtende klas in de achtergrond enkel jongens staan. En ook dat was ik geleidelijk gaan vergeten. Vreemd was dat niet want op school was het ook niet gemengd. Tien jaar was ik toen en ik kon dus amper Frans. Mijn ouders hechtten weinig belang aan mijn schoolresultaten – ze wisten het in ieder geval goed weg te steken – maar mijn kennis van het Frans was van levensbelang. Ongeveer zes jaar lang betaalden ze graag voor de dure zomerstages die mijn broer, zussen en ik deden. Ik heb er vooral geleerd geen schroom te hebben om een taal te gebruiken, hoe laag mijn kennisniveau ervan ook is. Waar moet ik me trouwens voor schamen?
In de zomer van 2020 namen we (tussen twee Coronagolven in) vakantie in Frankrijk. Na amper drie dagen beweert mijn achttienjarige dochter met enige fierheid dat ze al duizend foto’s nam. Waarschijnlijk zal geen enkele van haar foto’s een vergelijkbare impact hebben met sommige van mijn jeugdfoto’s die ik, telkens ze mijn weg kruisten, steeds weer scande. Waarmee ik niet bedoel dat het vroeger beter was. Gewoon anders.