De Kiezelkeizer van het Grind

Dit kortverhaal werd als één van honderd (op 723) inzendingen geselecteerd voor de ILFU verhalenwedstrijd (International Literature Festival Utrecht) 2021

Komt een man aan mijn loket. Ik merk hem pas op als hij met zijn billen tegen mijn tafel leunt. Dan zie ik dat hij naar me glimlacht. Het is niet zo’n loket met een glazen wand tussen mij en mijn bezoeker, er is enkel een scheiding tussen bezoekers onderling. Mochten we dat willen, konden we elkaar aanraken. Dat doen we niet: we schudden geen handen meer. De man zegt niets en hij wacht tot ik het startteken geef en naar hem luister.

‘Ieder van ons is een kiezel in een reusachtige bigbag. Dat is wie we zijn. Nieuwe zakken glimmen, oude zakken zijn mat. Ze zijn van geweven kunststof en staan bol, zo vol zijn ze geladen.’

Ik voel meteen dat we geen standaard gesprek zullen hebben, maar ik wil ook geen reactie geven en laat hem verder praten, want ik heb de tijd aan mijn kant van de tafel.

‘We zijn geen assortiment van verschillende groottes en soorten zoals soms wordt beweerd, want we worden zorgvuldig geselecteerd en van elkaar gescheiden. Elke kiezel die afwijkt van de norm haalt de selectie niet; die moet eruit en kan niet worden gebruikt. Daardoor lijkt het alsof we – wij die dezelfde zak bevolken – sterk op elkaar gelijken. Maar dat is niet helemaal zo. We zijn uniek: geen twee kiezels gelijk.’

Hij kijkt me vluchtig aan, of ik nog wel aan het luisteren ben. Ik geef een teken dat hij verder mag vertellen en hij glimlacht.

‘Enkel de toplaag kan genieten van de omgeving en van de vier seizoenen: de zon, de koele bries, de regen en de sneeuw. De kiezels eronder krijgen een vage beleving, een slappe doorslag. En hoe dieper je afzakt, hoe vuiler de jus. Ik ben een middenklasser – gewrongen tussen twee werelden die me aanvaarden maar niet onvoorwaardelijk toelaten – een doorgeefluik, dat voor de één te licht en de ander te zwaar bevonden wordt.’

Ik noteer zo goed als mogelijk zijn woorden. En hij laat me de tijd om ze te verwerken.

‘Door de druk en het gewicht van bovenaf vermindert onze bewegingsruimte. Al kunnen we hierdoor eigenlijk niets doen dan ter plaatse blijven hangen, schuren we de hele tijd tegen elkaar aan. Ongewild vijlen we zo onze overtollige en scherpe kantjes eraf. We vergelijken, om steeds meer op de norm te gelijken. Zo maken we het stof, het laagje gruis dat zich op de bodem vormt en zich enkel laat zien na lange droge periodes: wanneer het stikkend warm is geweest, ter vervanging van het eeuwige sop waarin de onderlaag meestal te weken ligt.’

De man kijkt me voor het eerst langdurig aan. Hij ziet me niet, staart en zoekt zijn woorden.

‘Tot we uiteindelijk ergens uitgestrooid worden om terug naast elkaar te leven, en er over ons gelopen wordt. En waarom allemaal? Daarom. Zoals een leraar in de lagere school bleef aandringen waarom ik iets mispeuterd had. Daarom. Hij de vraag anders formuleerde – daarom – en hij doorslaat omdat ik steeds hetzelfde blijf antwoorden: “daarom”.  Omdat er voor sommige dingen geen uitleg is, daarom. Er is geen reden. Er is weinig wat ertoe doet.’

Hij glimlacht om wat hij net zei of om wat hij nog wil zeggen. Ik niet, ik luister.

‘Heel af en toe wordt een platter exemplaar één keer in zijn leven over het wateroppervlakte gekaatst om daarna onherroepelijk ten onder te gaan en nooit meer herenigd te zijn met de rest, en de vreemdeling te worden tussen andere soorten op de rivierbodem. Of dat ene steentje dat in een sandaal belandt, vervloekt en verguisd wordt en daarna verstoten. Zo gaat dat met ons.’

Hij wacht en houdt zijn wijsvinger tegen zijn onderlip.

‘We willen vrij zijn, vrij bewegen, maar het daarom nog niet doen.’

Een nieuwe stilte vult de ruimte tussen ons en dan haalt hij secondenlang zijn schouders op. ‘Doet beleven er misschien meest toe?’ vraagt hij dan aarzelend. De man kijkt me aan en zegt niets meer. Hij laat zijn kin op zijn borst rusten en probeert zijn ogen op me te richten, maar dat lukt niet en hij ziet hooguit mijn handen die voor me op mijn werktafel liggen. Werkloos, wachtend met een stylo in de aanslag. Dan richt hij zich op. Uitdrukkelijk.

‘Het enige wat er echt toe doet, ben jij.’ Hij stoot een adem door zijn neus en trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Jij die de moeite neemt om naar me te blijven luisteren zonder me te onderbreken. Jij die me toont dat je er voor me bent. Jij die me pas zal beoordelen als ik er niet meer ben, nadat je mijn woorden één voor één in je opnam en ze een kans gaf. Jij bent de kiezelkeizer van het grind.’

We glimlachen naar elkaar. ‘Graag gedaan,’ zeg ik tenslotte.

‘Ik wil een adreswijziging melden: ik krijg de kans om in een andere bigbag te wonen.’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: